NL editie / World edition

Onverstoorbare optimist

door Bram Posthumus


Melita Gardner verloor veel tijdens de oorlog in Liberia, maar niet haar humor en vastberadenheid. Een portret van een vrouw die zich onverschrokken inzet voor de opbouw van haar land Liberia, dat maar moeilijk vrijheid vindt.

Onverstoorbare optimist Harper, medio 2003. Ik loop door het verwoeste stadje in de Liberiaanse county Maryland langs een van de vele kerken en zie een vrouw van middelbare leeftijd op de trap zitten. Twinkelogen onder zware oogleden. Ze heeft een schrijfblok op schoot en maakt wat aantekeningen. Melita Gardner, aangenaam. Of ik haar kerk ook van binnen wil zien?
 
Gardner, dochter uit een gegoede familie, is een praktisch ingesteld mens. Is er ergens geen voedsel en onderdak? Dan brengt ze dat, maakt niet uit hoe. Is er ruzie? Dan sticht ze vrede. Zo deed ze dat tijdens en vlak na de wrede burgeroorlog die Liberia van 1989 tot 2003 verscheurde, een oorlog die ook haar eigen leven ondersteboven gooide. En zo doet ze dat nog steeds, nu de rust in haar land is weergekeerd.
 
“Welkom in St. Mark’s Episcopal Church, gebouwd in 1859. Vóór de oorlog was het hier wonderschoon. We deden van alles: kinderopvang, lesgeven, opvang voor straatkinderen, hulp bij huiswerk, en we hadden een vrouwenvereniging. Maar alles is weg en we hebben geen geld om die activiteiten weer op te zetten. Zoals je ziet is het gebouw er erg slecht aan toe. Het dak lekt, de ramen zijn kapotgeschoten, overal ligt vuil. Ze deden hun behoefte op de kerkbanken.”
 
‘Ze’, dat zijn de rebellen die van dit elegante stadje een ruïne maakten. Melita’s eigen huis staat er niet meer. Platgebrand. “Een prachtig huis was het, iedereen vond het mooi. Maar ja, ze gooiden benzine over de huizen en daarna brandende lucifers. Mijn huis was van hout...” Weg huis. Dat is haar kerk gelukkig bespaard gebleven, maar het gebouw ‘knaagt aan mijn ziel’, zegt Melita. Maar daar zijn de pretoogjes weer. “Als jij nu terug in Nederland eens een rijke christen voor me vindt – dan kan die mooi de reparaties betalen.”
 
Oorlog
Ze was getrouwd. Vanuit dat mooie patriciërshuis van de Gardners was het een korte statige wandeling naar St. Mark’s, waar haar huwelijk werd voltrokken. Een goede partij: hij was rechter. Er kwamen kinderen en kort daarna de eerste klap. Haar man overleed. Vanaf dat moment was ze vader en moeder tegelijk. Nog datzelfde jaar, 1989, verdween haar land in een vloedgolf van geweld. “Ik was in de hoofdstad Monrovia voor familiebezoek, met drie van mijn kinderen. De andere drie waren bij mijn zus. De oorlog rukte ons uit elkaar. Maar in Ivoorkust kreeg ik ze met Gods hulp allemaal weer terug.”
 
En met hulp van de UNHCR, de VN-vluchtelingenorganisatie waarvoor ze vrijwilligerswerk deed. Dat was in Tabou, bijna op de grens, niet ver weg van Harper. Ze stichtte er vrede tussen de Liberiaanse vluchtelingen en de wantrouwende Ivoriaanse vrouwen die als de dood waren voor hun buren. Zodra het kon, ging ze met het hele gezin terug. Daar trof ze de ruïne die ooit haar huis was.
 
God
Toen het jaar 2000 aanbrak, liep het stadje weer vol met rebellen. Ze stalen wat de bevolking voorzichtig bijeen had gescharreld. Iedereen vluchtte weg en Melita stortte zich weer op de hulpverlening. “Ik had een groep opgezet, Women In Progress for Community Services, en we werkten voor de UNHCR. Die bracht eten, water, kookspullen.” De hulp was niet bestemd voor de gewapende kinderen bij de talloze controleposten. “Ik zette een grote mond op en riep dat mijn God sterker was dan die van hen, en dan lieten ze me door. Ze waren geloof ik nogal onder de indruk, zo’n kleine vrouw die ze gewoon aansprak. Maar ondertussen zat ik wel te beven in mijn stoel en bad tot God dat me niets zou overkomen.” Ze kan er wel om lachen – achteraf.
 
En als het geweld dan eindelijk echt voorbij is, komen de hulpprogramma’s. Melita en haar vriendinnen beginnen met cursussen. Lezen, schrijven en kleermaken voor jonge vrouwen, voor de meisjes die zijn verkracht en kinderen hebben. Ze moeten overleven. Er is ook iets voor de ex-kindsoldaten: gereedschap, cursussen. Dat zet kwaad bloed. Moet je dat tuig ook nog gaan belonen voor wat ze hebben aangericht? wordt er geroepen. Maar zo moet je het niet zien, legt Melita uit. “We hadden twee groepen, Rebel Child en Community Child. Die lagen constant met elkaar overhoop. Dus we hebben ze geleerd dat je niet één groep de schuld moet geven van de oorlog. Vergeven is soms moeilijk, maar we moeten het doen. Daarna ging het beter. We hadden hier op een gegeven moment wel 250 kinderen in de opvang.”
 
Toen verdween Liberia van de wereldradar en droogde het geld op.
 
‘Die vrouw verdient een monument’
Harper, april 2010. Ze houdt kantoor in het stadhuis, als Development Officer van de gemeente – maar aan een bureau zitten is niet haar sterkste kant. De straat op dus. Alleen, een wandeling met haar duurt een eeuwigheid. Iedereen kent haar, en zij kent iedereen. “Yea hello dear. You allright?” Dat is Anna Harmon, die tijdens de oorlog haar koopwaar per schip uit Ivoorkust liet komen. Anna heeft nu een goedlopend restaurant en een paar kamers te huur.
 
Dertig meter verder om de hoek, Grace Gibson, ook met een restaurant. Daar gaat het minder goed, want de VN en de hulporganisaties trekken langzaam maar zeker weg. Een half blok verder zit Christiana Gardner, onder het afdakje. Ze is weduwe, haar man werd vermoord in de oorlog. Ze verkoopt cassave, bakbananen en vis. Net genoeg om haar kinderen en kleinkinderen te onderhouden en naar school te sturen. Soms ook niet, dan krijgt ze wat geld van haar aangetrouwde nicht, die nu voor de gemeente werkt.
 
Nog een hoek om, naar de plek waar haar huis stond. Foto maken? Tuurlijk. Naast de brandkraan, is dat goed? Waar komt die humor toch vandaan, en die zin om steeds opnieuw te beginnen? Ik weet het antwoord al en kijk naar het silhouet van haar kerk, even verderop.
 
Ze is vader en moeder tegelijk – niet alleen voor haar gezin. Het lijkt wel alsof ze zich over het hele stadje heeft ontfermd. “Melita Gardner!”, roept een oudere heer spontaan als haar naam valt in een gesprek. “Die vrouw verdient een monument, van ons allemaal.” Zij zou allang tevreden zijn als iemand ergens een paar honderdduizend euro bij elkaar zou kunnen halen, opdat ze haar geliefde kerk van de ondergang kan redden, ‘voordat God me bij zich roept’.
 
Voor het eerst staan er tranen in die twinkelogen.

De oorlog in Liberia
 
In 1822 landde een groepje kolonisten uit de Verenigde Staten op een eilandje vlak bij de monding van de Mesurado River. Het waren voormalige slaven. Hun onderneming werd in 1847 de republiek Liberia, met henzelf als de onbetwiste elite, de ‘Americo-Liberians’. De Afrikanen die er al woonden, werden gebruikt als spotgoedkope soldaten of als arbeiders op de rubberplantages (Liberia werd in 1926 een grote rubberproducent). Het is een vreemde herhaling van de geschiedenis: voormalige slaven en hun nazaten waren nu zelf heer en meester over tweederangs burgers.
 
Pas anderhalve eeuw later werd die elite opzijgezet. Een sergeant, Samuel Doe, werd in april 1980 na een staatsgreep de eerste Afrikaanse leider van Liberia. Maar in plaats van meer rechtvaardigheid bracht Doe’s regime vooral chaos. Hij kreeg ruzie met bijna iedereen, onder wie een jonge ambitieuze man die hij had aangesteld als directeur van het inkoopbureau van de staat. Kort na de ruzie met Doe verdween deze man met een miljoen dollar naar de Verenigde Staten. Zijn naam: Charles Taylor.
 
Taylor kocht een legertje bij elkaar en viel op Kerstavond 1989 Liberia binnen vanuit Ivoorkust. Zijn groep viel al snel uiteen en een van zijn concurrenten, Prince Johnson, martelde Samuel Doe voor het oog van een videocamera dood. Meer gewapende benden trokken het land binnen. Liberia’s oorlogsmotto: Betaal Jezelf. Tot er niets meer over was.
 
Taylor had de meeste wapens en het meeste geld en daarom werd hij in 1997 verkozen tot 22ste president van Liberia. Zijn bewind duurde tot augustus 2003, toen hij onder mortiervuur van weer nieuwe gewapende benden het veld moest ruimen. Hij staat nu terecht wegens oorlogsmisdaden die hij zou hebben gepleegd in buurland Sierra Leone.
 
In 2005 werd Ellen Johnson-Sirleaf gekozen tot president. Ze heeft veel politieke ervaring en een Harvard-diploma op zak. Haar missie: proberen om van Liberia één land te maken. Een bijna onmogelijke taak, na bijna twee eeuwen diepe verdeeldheid. In oktober van dit jaar is ze opnieuw kandidaat. Een van haar tegenstanders heet... Prince Johnson. Het spook van de geschiedenis blaas je niet zomaar even weg.

 

Foto: Martin Waalboer




Delen



Laatste reacties (2)

Bram
Geplaatst op: maandag 14 februari 2011 om 00:35
Beste Mathieu

Dank voor je reactie. Melita is inderdaad een zeer bijzonder mens en een dierbare vriendin.

Natuurlijk, de term "hulpindustrie" is bedoeld als provocatie. Het is in de journalistieke praktijk helaas te vaak zo geweest dat reportages uit dit deel van de wereld (ik schrijf vanuit Dakar) alleen nog maar tot stand kwamen als er geld van een hulporganisate onder zat. Dat is de redacties van krant/radio/televisie aan te wrijven, de kennelijk zonder die financiering geen brood zien in een verhaal als het bovenstaande. Zo'n stand van zaken kan niet goed zijn voor de journalistieke praktijk: je moet als journalist je werk kunnen doen zonder dat er (zelfs al wordt het niet expliciet gezegd) een agenda van de medefinancierende hulporganisatie meegaat in je reisbagage.

Er zijn een aantal fikse problemen met hoe de hulp in al zijn facetten functioneert en dit is er - naar mijn overtuiging - één van. Voor de rest is een heel apart essay nodig (zit in mijn laptop). Het gaat me om de hele branche, niet om de individuele mensen die erin werken. Over die branche als geheel is een discussie dringend nodig en vermoedelijk verschillen we daarover niet eens zo heel veel van mening.
Mathieu Hermans
Geplaatst op: zondag 13 februari 2011 om 23:56
Mooi verhaal, Bram, en wat een wereldvrouw!

Wat de tekst over jou zelf betreft: je hebt natuurlijk gelijk dat mensen uit Afrika vaak als hulpeloze slachtoffers worden neergezet. Maar om daar dan in één adem het even foute stereotype van "de hulpindustrie" aan toe te voegen, dat is nou ook weer jammer. Ik werk zelf al heel wat jaren in die "hulpindustrie", waar we al die tijd precies hebben gedaan als waar jij voor pleit: aandacht en steun in onze Westerse samenleving vragen voor de vele enthousiaste, initiatiefrijke en creatieve mensen die Afrika kent. Jammer dat de betrokkenheid en interesse voor hen nog steeds zo mager zijn in ons in toenemende mate naar binnen gekeerde en "verwilderende" Nederland. Kreten als "de hulpindustrie" zijn - zo ben ik bang - niet behulpzaam om dat tij te keren, integendeel, ze spelen borrelpraters die alles over één kam willen scheren alleen maar in de kaart...

Plaats een reactie













Ik wil mij graag aanmelden voor de One11-nieuwsbrief.






Waar



Wie

Bram Posthumus

Bram Posthumus

Bram Posthumus (1959) is a freelance journalist, who divides his time between Amsterdam and Dakar. He works for Dutch international broadcaster Radio Netherlands Worldwide, The Economist Group, Africa Confidential and ZAM Africa Magazine, as well as for several websites.

Waarom

"I'm always looking for movers and shakers. People who get something done. They are everywhere in Africa. One11's added value is that it portrays people who don't wait for the arrival of an army of aid workers, but who have just started doing things themselves. No place in the world is more undervalued and misinterpretedvthan Africa. The reason is simple: the aid industry defines the image of Africa displayed in mainstream media. Which is disastrous. So when projects such as One11 try to correct that image, I can only cheer it on."

bramposthumus.wordpress.com